[Book review, published in Psychologie & Maatschappij 1998]
De kunstpsychologie is dood! Leve de
kunstpsychologie!
Crétien van Campen
Bespreking van Bjarne Sode Funch (1997) The psychology of art appreciation. Kopenhagen: Museum Tusculanum Press , 312 p.
Kunstpsychologie leidt in tegenstelling tot haar zusterdisciplines kunstsociologie en kunstfilosofie een marginaal bestaan aan de Nederlandse universiteiten. Naast leerstoelen esthetiek en kunstsociologie ontbreekt pijnlijk een leerstoel voor de kunstpsychologie. Heeft deze tak van sport dan niets te bieden? Lezing van het boek van Funch geeft de indruk dat er bergen onderzoek naar kunstbeleving zijn verzet en dan beperkt hij zich nog tot studies van de schilderkunst. Er is zelfs sprake van schoolvorming en paradigma's.
Kunst is geen onbelangrijk onderdeel van het menselijk bestaan. Kunst vertegenwoordigt grote belangen, zowel economisch (denk aan de enorme marktprijzen die er voor worden neergeteld), sociaal (kunstbeoefening en kunstbezoek wordt al decennialang door de overheid gepropageerd als van groot nut voor de samenleving) en individueel (mensen wijden hun leven aan de kunst, ontlenen er zingeving aan, reizen stad en land af en staan uren in de rij om hun favoriete kunstwerken te aanschouwen).
Ondanks deze uitdagingen leidt de kunstpsychologie een kwijnend bestaan en lijkt op
sterven na dood. Waarom heeft ze dan toch zo weinig succes geboekt? Funch, docent
persoonlijkheidsleer aan de universiteit van Kopenhagen en als onderzoeker verbonden aan
het kunstmuseum van Esjberg, geeft een analyse van ruim een eeuw intensief onderzoek en
pretendeert een oplossing of tenminste de diagnose te stellen van het probleem. Funch
heeft een visie van een nieuwe toekomst voor de kunstpsychologie. Hij lijkt op de
koninklijke omroeper met een trieste en tegelijkertijd hoopvolle boodschap: De
kunstpsychologie is dood! Leve de kunstpsychologie!
Funch onderscheidt vijf benaderingen binnen de kunstpsychologie: de psychofysica, de
cognitieve benadering, de gestaltbenadering, de psycho-analytische benadering en de
existentialistisch-fenomenologische benadering. Elk van de vier bespreekt hij uitgebreid
en kritisch en hij vindt in elke benadering tekortkomingen. Zo heeft de psychofysica
alleen oog voor formele kenmerken van schilderijen (een erfenis van de dominante
Kantiaanse esthetica waarvan onder meer de abstracte kunst een product van is). De
cognitieve benadering is zoals haar naam al verraad te intellectualistisch en beperkt zich
voornamelijk tot het 'begrijpen' (en vaak nog enger tot 'informatieverwerking') van kunst
en veel minder tot het 'beleven' van kunst. De gestaltbenadering, expressionistische en
andere op empathie en emotie gestoelde benaderingen lijden volgens Funch aan
biologisch-reductionisme en verwaarlozen de esthetische 'ervaring'. De psycho-analytische
benadering beperkt zich tot de creatieve persoon en zijn of haar scheppingen en heeft veel
minder aandacht voor de waardering van kunst door het publiek. En fenomenologische
benaderingen zoals de flowtheorie van Csikszentmihalyi zijn te breed omdat ze
esthetische ervaringen niet onderscheiden van bijvoorbeeld sportervaringen.
Zijn algemene kritiek op de eerste vier benaderingen is interessanter en treft een fundamentele zaak, namelijk de veronachtzaming van de fenomenologische beschrijving (Funch is duidelijk een aanhanger van de vijfde benadering, zij het een kritische). Is het bij (experimenteel) psychologisch onderzoek meestal niet te vermijden om fenomenen te reduceren tot kernbegrippen, bij onderzoek naar esthetische ervaring gaat door reductie juist de essentie verloren wanneer men zich beperkt tot enkele elementen in de totaalervaring van een prachtig kunstwerk. Elke esthetische ervaring is uniek, niet reproduceerbaar en daarmee moeilijk te onderwerpen aan experimenteel onderzoek. Funch verwijt de benaderingen dat ze nooit voldoende aandacht besteed hebben aan fenomenologische beschrijvingen van kunstbeleving en daarmee wezenlijke aspecten van de esthetische ervaring veronachtzaamd hebben.
Behalve dat iedere esthetische ervaring anders is (en niet te vergelijken met
alledaagse, constantere waarnemingen van kleuren en vormen), hebben esthetische ervaring
vaak een spiritueel, transcedent karakter. Een esthetische ervaring is vaak
onuitsprekelijk en moeilijk uit te leggen door een persoon. Eenzelfde object (men neme een
steen) kan op een moment esthetisch zijn terwijl het de meeste tijd niets bijzonders
voorstelt. Esthetische ervaringen hebben in tegenstelling tot amusement langdurige
effecten op een individu (en leiden soms tot een catharsis of een omdraaiing van het
wereld- of zelfbeeld). Reductie en het in een experimenteel keurslijf dwingen van
esthetische ervaringen lijdt tot verlies van deze en andere kenmerken.
Funch bepleit om opnieuw te beginnen met kwalitatief onderzoek, namelijk een fenomenologie
van de esthetische ervaring. De huidige fenomenologie ligt volgens hem te verstrooid over
verschillende benaderingen en deelonderzoeken. Hij wil de erfenis van het af te sluiten
tijdperk echter niet begraven maar geeft haar een plaats in zijn ontwerp voor het nieuwe
onderzoek dat gekenmerkt wordt door een fundamenteel verschillend uitgangspunt. In
tegenstelling tot de voorstelling (in veel psychologische inleidingen) dat de vijf
benaderingen vijf aspecten van de esthetische ervaring onderzoeken, zijn het
volgens Funch vijf verschillende typen van kunstwaardering die onderzocht worden;
namelijk 'esthetisch plezier' (psychofysica), 'kunstbegrip' (cognitieve benadering),
'emotionele waardering' (gestaltbenadering e.a.), 'esthetische fascinatie' (psychoanalyse)
en 'esthetische ervaring' (existentieel-fenomenologische benadering).
'Esthetische plezier' in a-symmetrische gebouwen is bijvoorbeeld iets anders dan het 'begrijpen' van het dubbele perspectief in enkele impressionistische schilderijen en dit verschilt weer van 'emotioneel' geraakt te zijn door Picasso's Guernica; en wanneer dit kunstwerk 'fascinatie' veroorzaakt is dat weer een andere type kunstwaardering. In de fenomenologische terminologie van Buytendijk: het zijn kwalitatief verschillende 'ontmoetingen' met kunstwerken. De vijf benaderingen vertegenwoordigen niet vijf (objectieve) aspecten van een kunstvoorwerp maar vijf typen van beleving van een kunstvoorwerp.
Dat lijkt een nette oplossing maar is het ook een bruikbare of een reële oplossing? Het deelt het onderzoeksveld op in vijf domeinen. En deze domeinen moeten nog eens vermengvuldigd worden met het aantal kunstvormen, daar Funch beweert dat de kunstwaardering van verschillende kunstvormen wezenlijk anders is (hij beperkt zich daarom tot de schilderkunst in dit boek). Wordt de kunstpsychologie dan in tientallen domeinen opgedeeld? En met evenzoveel fenomenologieën?
Volgens mij ligt er in dit tijdperk van multimedia en toenadering tussen de verschillende artistieke disciplines in Gesamtkunst-achtige projecten juist een taak voor de kunstpsychologie om de beleving van verschillende kunstvormen op elkaar te betrekken en de gelijktijdige (gestalt)ervaring van visuele, auditieve en tactiele indrukken (synesthesie) te onderzoeken. In plaats van alles in specialismen af te bakenen is er juist behoefte aan meer samenhang in de studie van de kunsten. En dat geldt ook voor de kunstpsychologie zelf. Zij zou haar introspectieve blik meer mogen richten op wat er in de omringende cultuur en geschiedenis gebeurt en kennis nemen van wat haar grotere zusters de kunstgeschiedenis en de kunstsociologie aan onderzoek verrichten. De waarde van laboratoriumonderzoek naar de esthetische voorkeur van proefpersonen (eerstejaarsstudenten) voor bijvoorbeeld een vierkante of een cirkelvormige stimulus is beperkt, want die voorkeur staat niet los van de voorkeuren in de huidige cultuur en haar geschiedenis.
Een ander probleem waar Funch niet uitkomt omdat hij zich beperkt tot de kunstpsychologie van schilderijen is het onderscheid tussen 'kunstwaardering' en 'esthetische ervaring'. De titel verwijst naar kunstwaardering maar halverwege het boek schakelt Funch bijna ongemerkt over op 'esthetische ervaring'. In de context van een laboratoriumexperiment is er inderdaad nauwelijks verschil want de stimuli bestaan uit 'kunstplaatjes' en de proefpersonen wordt gevraagd 'esthetisch' te reageren op de stimuli. Er is echter een groot verschil tussen de begrippen. 'Kunstwaardering' beperkt zich tot de waardering van al die dingen waarover sociaal-culturele consensus bestaat dat het tot de kunst behoort. 'Esthetische ervaring' is een categorie die zich niet beperkt tot de beleving van kunstvoorwerpen maar zich uitstrekt tot bijvoorbeeld ook de beleving van de natuur of het rijden in dure auto's. Esthetische ervaring is een lichamelijker, zintuiglijker fenomeen in vergelijking met 'kunstwaardering' dat sterker sociaal en cultuur-historisch bepaald lijkt.
Juist een fenomenologie van kunstbeleving en esthetische ervaring kan dit duidelijker maken, en op dat punt sta ik volledig achter Funch, al kan ik zijn drift om het kunstonderzoek in hokjes te verdelen niet begrijpen. Meer fenomenologisch onderzoek (of het nu psychologisch, sociologisch of kunsthistorisch genoemd wordt) kan juist zorgen voor een brede en solidere basis van een vitale kunstpsychologie als onderdeel van een verenigde kunstwetenschap. Ik verkies een driewerf hoera voor de kunstwetenschap.