Gedrogeerde deuren van de waarneming

Crétien van Campen

 

[Published in Psychologie & Maatschappij 77, 1996, vol. 20., nr. 4, 374-387]


Drug-induced synaesthesia (one sense triggering another sense too) has been considered from different angles by artists and scientists. Is synaesthesia a gift of imagination, a special door of perception that can be cleansed by drug-use? Or is drug-induced synaesthesia a pathological miswiring between brain modules? The arguments of the opposing views are considered in the works of nineteenth-century drug-experimenting poets of bohemian Paris and London on the one hand and contemporary brain researchers at medical faculties on the other hand. The debates struck on questions concerning the nature of the senses. While the modularity theory of the senses looks established nowadays, some brain researchers are turning to romantic perspectives of nineteenth-century poets like Baudelaire and De Quincey.


 

`If the doors of perception were cleansed everything would appear to man as it is, infinite.
For man has closed himself up till he sees all thing thro' narrow chinks of his cavern.'
(William Blake, 1790)

De neuroloog Cytowic beschrijft in zijn boek The man who tasted shapes (1993) het geval M. die bij het proeven van menthol op zijn tong tegelijkertijd glazen pilaren in zijn handpalmen voelde. Later vertelde M. dat zijn gewaarwordingen gedurende de dag wisselden in sterkte. In de morgen waren de tastindrukken van smaken nauwelijks voelbaar, maar tegen de avond werden ze sterker. Bij navraag bleek M. een zware drinker die zijn katers in de ochtend wegspoelde met grote hoeveelheden koffie. Cytowic onderwierp hem aan een reeks proeven met stimulerende en verdovende middelen. Onder invloed van een stimulerende middel (amfetamine) verminderde de `smaak van glazen pilaren' en onder invloed van verdovende middelen (alcohol, amylnitraat) werd hij sterker.

M. leed aan een verschijnsel dat in de medische literatuur wordt aangeduid met de term synesthesie (McKane & Hughes, 1988; Cytowic, 1995; Paulesu e.a., 1995). Onder invloed van psychofarmaca (drugs) Psychofarmaca worden onderverdeeld in psycholeptica die psychische functies remmen (bijv. valium, alcohol), psychoanaleptica, die psychische functies stimuleren (anti-depressiva, amfetamine) en psychodysleptica met een desorganiserend effect op psychische functies (hallucigenen, hasj, LSD) (Hillman, 1984). komen synesthetische gewaarwordingen bij proefpersonen vaker voor dan in nuchtere toestand (Siegel & West, 1975). Synesthesie lijkt een bijzondere vorm van waarneming waarbij de prikkel van een zintuig ook een gewaarwording van een ander zintuig oproept. De zogenoemde synestheten ervaren dit consistent, vaak al sinds hun jeugd. Ze ervaren het als normaal en zijn vaak verrast te horen dat andere mensen dit niet ervaren.

In de medische literatuur wordt synesthesie beschouwd als een verstoring van de normale zintuiglijke waarneming (Paulesu e.a. 1995; Baron-Cohen e.a., 1987; 1993; 1996). Het verschijnsel past niet in de theorie dat de mens vijf zintuigen bezit die de informatie uit de fysieke omgeving afzonderlijk verwerken. Het wordt beschouwd als een perceptuele stoornis waar vermoedelijk een hersenafwijking aan ten grondslag ligt (Baron-Cohen e.a., 1993). Psychofarmaca zouden kunnen bijdragen aan de `genezing' van deze synesthetische gewaarwordingen zoals beproefd is met het verminderen van hallucinaties bij psychotische patiënten (Barondes, 1993).

Lijnrecht tegenover deze wetenschappelijke visie staat een even bekende romantische visie die men met name onder kunstenaars vindt. In navolging van de achttiende-eeuwse dichter William Blake wordt synesthesie beschouwd als een buitengewone deur van de waarneming die zich opent onder invloed van drugs (Ten Berge, 1996; Siegel, 1989). De samenwerking van de zintuigen wordt beschouwd als een perceptueel vermogen van de mens om aspecten van de werkelijkheid te kunnen opmerken, die voor de vijf afzonderlijke zintuigen verborgen blijven.

Is synesthesie een hersenafwijking die genezen kan worden door psychofarmaca of een buitengewoon vermogen van het zintuiglijk systeem dat vrijgemaakt kan worden door psychofarmaca? De tegenstelling raakt de kern van het debat over de aard van het zintuiglijk systeem. Wordt de mens zijn omgeving gewaar enkel en alleen door middel van vijf geïsoleerde zintuigen of zijn er onder invloed van drugs nog deuren te openen die andere waarnemingen mogelijk maken? (zie van Campen, 1996)

De twee uiterste polen in dit debat vindt men bij twee groepen denkers die historisch in een al even groot contrast staan: enerzijds enkele met drugs experimenterende romantische dichters uit het bohemiene Parijs en Londen van het midden van de negentiende eeuw en anderzijds enkele aan medische faculteiten werkzame hersenonderzoekers van nu. Een vergelijking van hun visies brengt het verrassende inzicht voort dat er zich onder de huidige hersenonderzoekers verkapte romantici bevinden. Voor de gevestigde theorie van zintuiglijke modulen worden alternatieve theorieën van de eenheid van de zintuigen ontwikkeld, waarin romantische vraagstellingen weer actueel worden.

1. Een negentiende-eeuwse prent met een uitbeelding van hallucigene effecten van drugs. (Uit: G.L. Figuier, Les Merveilles de la Science (1867-70).

 

Romantische visies

In de eerste helft van de negentiende eeuw kregen opium en hasjiesj een belangrijke plaats in het werk van romantische kunstenaars, die in het gebruik van drugs mogelijkheden zagen de dagelijkse ervaring te ontvluchten en de duistere gekrochten van de menselijke beleving te verkennen (De Quincey, 1821; Baudelaire, 1860). Tijdens deze experimenten met hallucinerende middelen werden regelmatig synesthetische ervaringen gerapporteerd (Hayter, 1968; Abrams, 1971; Siegel, 1989). De rapportages van deze drugsexperimenten zijn enerzijds van belang door hun de nauwgezette beschrijvingen van synesthesie, maar helaas niet altijd even betrouwbaar. Zonder een kritische beschouwing van de uitspraken is het moeilijk op te maken waar de grens tussen feit en fictie tussen de woorden meandert.

In het middelpunt van de romantische belangstelling voor synesthesie stond Baudelaires gedicht Correspondances uit de bundel Fleurs du mal (1857) waarin hij beschreef hoe verschillende zintuiglijke indrukken zoals `geuren, kleuren en klanken elkaar antwoorden'. Door middel van synesthetische gewaarwordingen leerde men volgens Baudelaire niet alleen de eenheid der zintuigen maar ook de eenheid van de werkelijkheid kennen. Synesthetische ervaringen symboliseerden een bovennatuurlijke werkelijkheid waar tonen kleur bezaten en kleuren geur. Impliciet bracht Baudelaire een tweedeling aan tussen zintuiglijke synesthesie en spirituele correspondenties. Synesthesie werd beschouwd als een symbool dat verscheen in de deuren van de waarneming en verwees naar niet waarneembare spirituele correspondenties (Marks, 1978).

Het gedicht Correspondances werd programmatisch voor de Europese beweging van het symbolisme in de tweede helft van de negentiende eeuw. Andere Franse schrijvers zoals Huysmans, De Maupassant en Rimbaud beschreven synesthetische gewaarwordingen (Marks, 1978, p. 234-236). Sommige beschrijvingen zijn onbetrouwbaar zoals Rimbauds Sonnet de voyelles, dat vaak als voorbeeld van synesthesie wordt aangehaald. Rimbaud bekende later de letters willekeurig aan de kleuren gekoppeld te hebben, zonder dit ooit ervaren te hebben (Mahling, 1926, p. 229; Marks, 1978, p. 235). Baudelaire onderscheidde zich van deze literatoren door zijn uitvoerige onderzoek naar de invloed van drugs op waarnemingen, hallucinaties en synesthesie, waarvan hij verslag deed in Les paradis artificiels (1860).

 

Hyperesthesie

Les paradis artificiel is voor de helft gewijd aan opiumervaringen en voor de helft aan hasjervaringen. Hoewel Baudelaire opium gebruikte en er geen bewijzen zijn dat hij hasjiesj gebruikte (Ten Berge, 1995; Hayter, 1968), is het deel over hasjiesj origineler dan het deel over opium dat grotendeels gebaseerd is op De Quincey's Confessions of an English opium eater. Hoewel veel van de beschreven ervaringen vermoedelijk ontleend zijn aan verslagen van andere schrijvers, schiep Baudelaire een invloedrijk theoretisch kader voor de relatie tussen drugs en synesthesie.

Drugs intensiveerden volgens Baudelaire de poëtische ervaringen, waartoe hij synesthesie rekende. De zintuiglijke waarneming onder invloed van drugs leek details scherper waar te nemen in een toestand van verhoogde emotionele gevoeligheid. Een bewustzijnstoestand die werd aangeduid met de term `hyperesthesie' (Hayter, 1968). In een toestand van hyperesthesie zouden de verborgen correspondenties van de werkelijkheid waarneembaar worden. Onder invloed van hasjiesj werden kleuren, geuren, geluiden, smaken en tastindrukken sterker en heviger waargenomen en konden samensmelten in één synesthetische ervaring:

C'est en effet à cette période de l'ivresse que se manifeste une finesse nouvelle, une acuité superieure dans tous les sens. L'odorat, la vue, l'ouïe, le toucher participent également à ce progrès. Les yeux visent l'infini. L'oreille perçoit des sons presque insaisissables au milieu du plus vaste tumulte. C'est alors que commencent les hallucinations. Les objets extérieurs prennent lentement, successivement, des apparences singulières; ils se déforment et se transforment. Puis, arrivent les équivoques, les méprises et les transpositions d'idées. Les sons se revêtent de couleurs, et les couleurs contiennent une musique. (Baudelaire, 1860, p. 120) "Het is in feite in deze periode van de roes dat een nieuwe fijngevoeligheid zich manifesteert, een superieure scherpte in alle zintuigen. De geur, het zicht, het gehoor, de tastzin nemen gelijkelijk deel aan deze ontwikkeling. De ogen zien het oneindige. Het oor neemt bijna onhoorbare geluiden waar te midden van het grootste lawaai. Dan beginnen de hallucinaties. De externe objecten nemen langzaam, opeenvolgend, eigenaardige vormen aan; ze vervormen en veranderen. Vervolgens verschijnen de misverstanden, verwarringen en verplaatsingen van ideeën. De geluiden kleden zich met kleuren; en de kleuren bevatten muziek."

 

De Hasjiesjclub

Baudelaire ontleende zijn belangrijkste empirische voorbeelden aan ervaringen van collega's die deelnamen aan een uniek experiment van de Club de Hachichins in Parijs. De schilder, dichter en musicus Boissard de Boisdenier organiseerde voor vrienden en kennissen in zijn luxueuze appartement in het Hôtel Pimodan op het île Saint-Louis maandelijkse bijeenkomsten in 1845 en 1846, die hij `fantasias' noemde. Een uitnodiging aan dichter Théophile Gautier is bewaard gebleven: 'Beste Théophile, aanstaande maandag de 3de van de 9de [1845] wordt er bij mij hasjiesj genomen onder toezicht van Moreau en Aubert Roche...' (Ten Berge, 1995, p. 23). Laatstgenoemden waren doktoren, die gepubliceerd hadden over het gebruik van hasjiesj om kunstmatige psychoses op te wekken (Moreau) en de pest te bestrijden (Aubert-Roche). Terwijl het werk Aubert-Roche terecht vergeten is, bevat Moreau's boek opvallend moderne gedachten vanuit het gezichtspunt van de hedendaagse psychofarmacologie, volgens Siegel en Jarvik (1975). Moreau beweerde in Du hachisch et de l'alienation mentale, études psychologiques (1845) dat mentale ziekten onderzocht kunnen worden door kunstmatig bewustzijnstoestanden op te wekken door middel van hallucinerende middelen zoals hasjiesj. Hij veronderstelde dat hallucinaties voortkwamen uit prikkelingen van de gedeelten van het brein die verbeelding en herinneringen voortbrachten met het resultaat van extern waargenomen objecten. Moreau experimenteerde met middelen op zichzelf en zijn patiënten. Hij probeerde zijn collega's in het ziekenhuis over te halen ook hasjiesj te gebruiken, maar deze weigerden. Bij de bohémiene kunstenaars uit Parijs vond hij meer gehoor en zo ontstonden de bijeenkomsten van de Hasjiesjclub (Siegel & Jarvik, 1975, p. 107). De bijeenkomsten werden naast Gautier en Baudelaire bezocht door onder meer de schrijvers Honoré de Balzac, Alexander Dumas, Victor Hugo, Gérard de Nerval en de beeldend kunstenaars Eugène Delacroix en Honoré Daumier (Ten Berge, 1995; Marks, 1978). Van Gautier zijn expliciete beschrijvingen uit eerste hand bekend van synesthesie onder invloed van hasjiesj. Zijn ideeën wijken opmerkelijk af van die van Baudelaire.

Gautier beschreef in een artikel getiteld Le Hachish (1843) hoe hij onder invloed van hasjiesj een sterke aandrang tot tekenen voelde en in minder dan vijf minuten een vijftiental schetsen op papier zette. Een daarvan is een pentekening van Moreau in een Turks kostuum achter een piano waarbij Gautier de synesthetische kleuren van de klanken als krullen boven de piano uitbeeldde (afb. 2). Na het nuttigen van dawamesk (een groene pasta van hasjiesj, boter, pistachenoten, amandelen en honing) rapporteerde Gautier gedetailleerd per tijdseenheid zijn gewaarwordingen. Aanvankelijk overviel hem een algehele verstijving waarbij zijn lichaam doorzichtig leek te worden, zijn wimpers groeiden en leken als gouden draden op ivoren wieltjes gedraaid te worden. Om hem heen schitterden kleurlawines als in een kaleidoscoop. Een half uur later raakte hij in de tweede hasjiesjroes met nog vreemdere visioenen van miljarden krioelende vlinders wier vleugels een intens lawaai maakten alsof het waaiers waren. Gautier beschreef hoe zijn hyperesthesie daarna overging in synesthesie:

De gigantesques fleurs au calice de cristal, d'énormes passeroses, des lis d'or et d'argent montaient et s'épanouissaient autour de moi avec une crépitation pareille à celle des bouquets de feux d'artifices. Mon ouïe s'était prodigieusement développée; j'entendais le bruit des couleurs. Des sons verts, rouges, bleus, jaunes, m'arrivaient par ondes parfaitement distinctes. [...] Plus de cinq cents pendules me chantaient l'heure de leurs voix flûtées, cuivrées, argentines. Chaque objet effleuré rendait une note d'harmonica ou de harpe éolienne. (Gautier, 1843, p. 39-40) "Reusachtige bloemenkelken van kristal, enorme stokrozen, lelies van goud en zilver groeiden en ontloken zich om me heen met een geknetter gelijkend op boeketten van vuurwerk. Mijn gehoor was buitengewoon ontwikkeld; ik hoorde het lawaai van de kleuren. Groene, rode, blauwe, gele klanken bereikten me in volstrekt gescheiden golven. [...] Meer dan vijfhonderd pendules sloegen de tijd met hun fluitende, koperachtige, zilverkleurige stemmen. Uit ieder aangeraakt object kwam een klank van een harmonika of een Aeolische harp."

Gautier beschouwde synesthesie, in navolging van proefleider Moreau, als het gevolg van een kunstmatige psychose in plaats van Baudelaires kunstmatige paradijs. Synesthesie werd door Gautier beschreven als een angstwekkende ervaring van het vervreemden van het eigen lichaam. Volgens Gautier verwezen synesthetische ervaringen niet naar correspondenties in een bovennatuurlijke werkelijkheid, maar naar een verstoring in de hersenen. Deze opvatting vindt men terug bij de huidige hersenonderzoekers, die later besproken worden.

Volgens Baudelaire daarentegen kreeg men in beginsel geen andere ervaringen dan die men in nuchtere toestand al kende. Synesthesie was geen gestoorde bewustzijnstoestand maar een intensivering van de normale bewustzijnstoestand. Baudelaire ontleende dit idee aan De Quincey's Confessions of an English opium eater (1821).

2. In een hasjiesjroes maakte Théophile Gautier deze pentekening van Moreau in een Turks kostuum achter een piano waarbij hij de synesthetische kleuren van de klanken als krullen boven de piano uitbeeldde.

 

Opium-eters

Opium werd in de negentiende eeuw veel meer gebruikt dan hasjiesj. Het was in de negentiende eeuw nog een regulier geneesmiddel tegen pijn, vermoeidheid, depressie en als slaapmiddel bij de kruidenier verkrijgbaar (Dunning, 1995). Sinds de achttiende eeuw was een groeiende groep opiumverslaafden ontstaan, die in de Engelse maatschappij van de negentiende eeuw een even bekend verschijnsel waren als dronkaards (Hayter, 1968, p. 34).

Van de Engelse romantische schrijvers en dichters Thomas de Quincey, Samuel Taylor Coleridge, John Keats, George Crabbe en Francis Thompson zijn beschrijvingen van synesthesie bekend die toegeschreven worden aan het gebruik van opium (Hayter, 1968; Abrams, 1971; Siegel, 1989). De opiumverslaafde Thompson schreef bijvoorbeeld dat hij de zon ooit zag opkomen met `a clash of cymbals', zag hoe 'tunes rose in twirls of gold, light through the petals of a buttercup clanged like a beaten gong' en hoorde 'the enamelled tone of shallow flute, and the furry richness of clarinet' (Hayter, 1968, p. 287). Opiumgebruik werd geromantiseerd door dichters. Coleridge beweerde dat zijn gedicht Kubla Kahn tijdens een droom in een opiumroes gecomponeerd werd en hij het noteerde nadat hij wakker gemaakt werd.

De beschrijvingen van synesthesie door Engelse opium-eters zijn minder direct aan druginname gerelateerd dan de eerdere beschrijvingen door Baudelaire en Gautier. Hayter (1968) betwijfelde dan ook of deze opiumverslaafden synesthesie werkelijk ervoeren of slechts als literaire techniek ontwikkelden. Synesthesie wordt in de letterkunde omschreven als `een vorm van metaforisch taalgebruik waarbij termen uit verschillende zintuiglijke sferen met elkaar worden verbonden op basis van een objectief of subjectief gemotiveerde overeenkomst' (Claes, 1984). De vraag is of literaire synesthesie gebaseerd is op zintuiglijke synesthesie of op mentale associatie (beeldspraak en analogie). Marks heeft gepoogd in The unity of the senses (1978) de eerste positie te onderbouwen. De meeste letterkundigen houden het met Hayter op het tweede standpunt. Opmerkelijk genoeg stonden de Engelse dichters De Quincey en Coleridge in de negentiende eeuw dichter bij het standpunt van Marks.

 

De droomfaculteit

De Quincey en Coleridge onderscheidden zich van opium etende en laudanum (een opiumtinctuur) drinkende dichters en schrijvers door te zoeken naar mentale verklaringen voor de visioenen onder invloed van opium. De Quincey onderzocht introspectief de gevolgen van opium op gewaarwordingen, hallucinaties en dagdromen. De bron van synesthetische verschijnselen was volgens De Quincey gelegen in de menselijke droomfaculteit, die gestimuleerd werd door het innemen van opium. Dromen kristalliseerden herinneringen en emoties in symbolische patronen, die hij involutes noemde. Een involute was een complex gevoel dat opgebouwd was uit herinneringen, indrukken en symbolen (Hayter, 1968, p. 120-126). In de involutes kwamen zintuiglijke elementen op ongewone wijze samen (bijv. beelden en melodieën), vormden een eenheid en openden deuren naar nieuwe inzichten.

De Quincey volgde een psychologische theorie, die sporen vertoond van de romantische psychologie van Schiller en Kant (vgl. Van Campen, 1993). Involutes waren opgemaakt uit materie en vorm. De zintuigen boden materie en de geest gaf ze vorm. Opium vergrootte het vermogen van de geest om vorm te geven aan materie. Wie in nuchtere toestand alleen een reeks losse noten hoorde, zou onder invloed van opium de melodie gaan horen (de geest gaf vorm aan de materie) (Hayter, 1968, p. 45). De Quincey beschouwde synesthesie als een produkt van de vormgevende geest, dat in het geval van involutes als fysieke werkelijkheid kon verschijnen.

Coleridge (1847) zocht een psychologische verklaring voor het onderscheid tussen synesthesie en associatie door twee verschillende vermogens van de geest te onderscheiden: fantasie en verbeelding. Fantasie kwam mechanisch tot stand door een associatie van ideeën. Synesthesie behoorde volgens Coleridge tot de verbeelding, die de zintuiglijke indrukken versmolt tot een organische eenheid. Coleridges begrip van verbeelding kwam overeen met De Quinceys begrip van de droomfaculteit. Coleridge verwees specifiek naar Bacons begrip vestigia communia waar de indrukken van de afzonderlijke zintuigen samenkomen (vergelijk het begrip sensus communis bij Kant en Schiller; zie Van Campen, 1993). In de vestigia communis ontstond synesthesie bijvoorbeeld als 'excitement of vision by sound and the exponents of sound.' (Coleridge, 1847, p. 142). Opium stimuleerde de vestigia communia, de bron van het beeldend vermogen van de geest en het kennen van de werkelijkheid.

 

Medische perspectieven

Synesthesie staat sinds ruim een decennium weer in de belangstelling van hersenonderzoekers, neurologen en psychologen (zie van Campen, 1996). De huidige medisch georiënteerde hersenonderzoekers beschouwen synesthesie veeleer als een hersenafwijking dan als een perceptueel vermogen. Van belang is om een aantal farmacologische studies uit eerdere decennia te noemen. Synesthesie werd in de literatuur over hallucigenen (LSD, hasjiesj, enz.) en psychofarmaca namelijk al vaak genoemd als een vorm van hallucinatie (Siegel & West, 1975).

Klüver (1966) vergeleek visuele patronen in hallucinaties met elkaar en stelde een aantal vaak voorkomende patronen (vormconstanten) vast, zoals patronen van traliewerk, honingraten, spinnenwebben, tunnels, kegels en spiralen. Op grond van deze studies hebben sommige onderzoekers beweerd dat elementaire patronen van hallucinaties zowel door hallucinerende personen als door nuchtere synestheten worden waargenomen (Cytowic, 1989; Siegel & West, 1975).

De schrijver Aldous Huxley experimenteerde met de inname van mescaline en beschreef zijn introspectieve ervaringen volgens een systematiek die duidelijk geïnspireerd was door de toenmalige experimentele psychologie. In Doors of perception (1954) rapporteerde hij overigens wel hyperesthestische maar geen synesthetische gewaarwordingen. Vergelijkbare introspectieve beschrijvingen onder streng gecontroleerde condities zijn bekend uit psychologisch onderzoek. McKellar (1957, p. 63) meldt dat een proefpersoon die mescaline toegediend kreeg reageerde op het prikken van een scherp voorwerp met: `I've got concentric circles like round the top of a radio mast. If you touch me, jagged things shoot up; little-sort-of-jagged things, from the centre.' De waarnemingspsycholoog Gregory (1988) liet zich het verdovingsmiddel ketamine inspuiten en rapporteerde zijn hallucinaties aan de proefleiders. Toen zij na een half uur achtereenvolgens met een haarborstel en een kam over zijn handpalm streelden, zag hij respectievelijk synesthestische gewaarwordingen van een tapijtachtig dieprood en groene en rode flitslichtjes.

In deze onderzoeken werd synesthesie beschouwd als het gevolg van een tijdelijke chemische verstoring van de normale waarnemingsprocessen in de hersenen. Bij synestheten bleek deze `verstoring' echter permanent. In recent onderzoek wordt synesthesie als gevolg van een organische stoornis opgevat die door chemische veranderingen beïnvloed kan worden. Synesthesie zou genezen kunnen worden door de juiste psychofarmaca toe te dienen aan de `patiënten'.

Bij een behandeling van zware affectieve stoornissen met antidepressiva verminderden bij twee vrouwen zowel de affectieve problemen als hun synesthetische gewaarwordingen (McKane & Hughes, 1988). Synesthesie wordt ook vaak gerapporteerd bij epileptische aanvallen (Cytowic, 1989). Onder invloed van anti-epileptische geneesmiddelen neemt de intensiteit van synesthetische gewaarwordingen af (Cytowic, 1989, p. 174). Cytowic (1989) stelde bij de in de inleiding genoemde synestheet M. vast dat toediening van amfetamine de synesthetische gewaarwordingen verminderde. Later meldde Cytowic (1995, par. 10.9) echter ook een geval van een synestheet die na het gebruik van een amfetamine merkte dat zijn synesthesie verhevigde. Een andere patiënt merkte dat haar synesthesie minder intensief werd gedurende de tijd dat ze een antidepressivum nam (Cytowic, 1995, par. 10.10). Cytowic (1989, p. 93) meldt dat vijf door hem onderzochte synestheten in het verleden LSD hadden gebruikt, waarvan er slechts één intensere synesthetische ervaringen rapporteerde.

 

Hersenonderzoek

Hersenonderzoekers verwachten dat meer duidelijkheid omtrent de aard van synesthesie binnen het zintuiglijk systeem verkregen kan worden door onderzoek naar de cerebrale locatie van synesthetische processen (Baron-Cohen, 1996). Synesthesie wordt scherp afgebakend van metaforische en associatieve denkprocessen zoals verbeelding en literaire synesthesie (Cytowic, 1993, p. 76-77). Als zintuiglijk verschijnsel heeft synesthesie een belangrijke plaats gekregen in het theoretische debat over de neuropsychologische aard van het gehele zintuiglijke systeem (Motluk, 1995; Van Campen, 1996). Globaal zijn er twee standpunten. De gevestigde opvatting is dat de mens vijf onafhankelijk van elkaar functionerende zintuigen bezit (modulariteitsthese) (cf. Fodor, 1984; Baron-Cohen e.a., 1993). De alternatieve opvatting is dat de mens een geïntegreerd zintuiglijk systeem van vijf deelsystemen bezit (eenheidsthese) (Hornbostel, 1927; Cytowic, 1989).

In beide kampen volgt men een onderzoekstrategie die berust op drie peilers van medisch onderzoek: ontwikkeling van diagnostische criteria, het afnemen van klinische tests en het vaststellen van incidentiecijfers. De ontwikkeling van criteria Cytowic (1989, p. 64) formuleerde vijf diagnostische criteria. Synesthetische gewaarwordingen 1) worden onwillekeurig opgewekt, 2) worden geprojecteerd in de externe omgeving, 3) zijn discreet en duurzaam als gewaarwordingen van objecten, 4) worden uitzonderlijk goed herinnerd, en 5) zijn sterk emotioneel. en betrouwbaarheidstesten Baron-Cohen, Wyke en Binnie (1987) ontwikkelden een test om de consistentie van chromolexicale synesthesie te meten. Proefpersonen vullen een lijst met woorden aan met de kleuren die ze erbij gewaarworden. Op een later onaangekondigd tijdstip wordt dezelfde lijst afgenomen. Synestheten scoorden na 18 maanden 92% correcte antwoorden op de hertest, terwijl de controlegroep slechts 37% haalde (Baron-Cohen e.a., 1993). heeft ertoe geleid dat zogenoemde 'synestheten' onderscheiden kunnen worden van niet-synestheten of 'normalen'. Volgens de laatste peiling is 0.05% van de bevolking synestheet en komt synesthesie bij vrouwen zesmaal vaker voor dan bij mannen (Motluk, 1995). Het vraagstuk omtrent de drugs-geïnduceerde synesthesie is daarmee in een geheel ander perspectief komen te staan in vergelijking met de romantische beschouwing. Het onderzoek wordt beperkt tot een kleine groep 'patiënten' bij wie gezocht wordt naar mogelijke hersenafwijkingen.

De modularisten nemen het standpunt in dat synesthesie een toevallige organische stoornis is als gevolg van een `verkeerde bedrading' (miswiring) tussen modulen in de hersenschors. Deze hersenafwijking zou in principe te genezen zijn door psychofarmaca die de activiteit van neurotransmitters in de hersenschors beïnvloeden. Paulesu e.a. (1995) probeerden aan te tonen dat synesthesie het gevolg van een stoornis in de activiteit van de neocortex is. Zij gebruikte PET scans waarbij door middel van regionale cerebrale bloedstromen veranderingen in de synaptische activiteit werden gemeten. Een experimentele groep van vijf rechtshandige vrouwen met kleur-woord synesthesie en een controlegroep van vijf rechtshandige vrouwen namen deel aan de experimenten. Liggend in de PET-scan tunnel kregen zij woorden te horen. Door middel van de PET scan apparatuur werd de hersenactiviteit gemeten in de cortex. Bij alle proefpersonen werd activiteit in de taalgebieden geregistreerd. Bij niemand, ook niet bij de synestheten, werd echter activiteit in de primaire visuele gebieden (V1, V2, V4) gemeten. Bij de synestheten werd wel in de hogere visuele gebieden, namelijk de PIT (posterior inferior temporal) regio activiteit gemeten. Paulesu e. a. (1995) vermoeden dat de PIT regio de kleurgewaarwordingen opwekte. Ze veronderstellen dat synesthesie een produkt is van miswiring tussen taalgebieden en gebieden voor hogere visuele waarneming in de hersenschors. Zij volgen de theorie dat visuele waarneming kan plaatsvinden zonder activering van de primaire visuele gebieden in de neocortex zoals bij blindsight het geval is.

De unitaristen beweren daarentegen dat er evidentie is dat synesthesie een functie is van het limbisch systeem dat onder de hersenschors ligt. Volgens Cytowic (1993) bevinden zich in het limbisch systeem overblijfselen (cognitieve fossielen) uit primitievere fasen van het zintuiglijk systeem. De baby-onderzoekster Maurer (1993) meent dat synesthesie een overblijfsel is uit het ongedifferentieerde zintuiglijke systeem van de pasgeborene. Deze onderzoekers nemen het standpunt in dat synesthesie een natuurlijke functie heeft gehad in de zintuiglijke waarneming. Onder invloed van psychofarmaca zouden deze `ingeslapen' functies gewekt kunnen worden. In zijn experimenten met M. probeerde Cytowic (1989) aan te tonen dat synesthesie een functie is van processen in het `emotionele' limbisch systeem en geen gevolg van miswiring tussen modules in de `rationele' hersenschors zoals de modularisten veronderstellen (Baron-Cohen e.a., 1993; Paulesu e.a., 1995). Hij stelde bij de eerder genoemde proefpersoon M. vast dat onder invloed van drugs die de activiteit van de neocortex stimuleren de synesthesie minder werd, terwijl onder invloed van drugs met een remmende werking op de hersenschors de synesthetische gewaarwordingen sterker werden (Cytowic, 1993).

Een tweede experiment dat Cytowic tot de aanvankelijk ontstelde M. uitvoerde was het toedienen van het radioactieve Xenon133 in de bloedbaan om de bloedstroom in het brein te kunnen volgen. Terwijl M. met een helm, die de activiteit registreerde, op een kussen lag en menthol rook en de glazen pilaren in zijn handpalmen voelde, werd een dramatische verlaging van de bloedstroom in de linkerhemisfeer van de neocortex tijdens synesthesie gemeten, die bij normale mensen slechts in gedrogeerde toestand bereikt wordt (Cytowic, 1989, p. 120 e.v.; 1993, p. 144 e.v.). Cytowic vond ook hier een bewijs voor de verminderde activiteit van de neocortex en een indirect bewijs dat synesthesie samenhangt met activiteit in het limbisch gebied. Een positief bewijs voor activiteit in het limbisch systeem kon met deze registratietechniek niet gevonden worden (Paulesu e.a., 1995, p. 662).

Rizzo en Eslinger (1989) namen proeven bij een 17-jarige jongen die kleuren hoorde sinds zijn kindertijd. Synesthesie was het hevigst tijdens zijn favoriete nummer Queen of the broken hearts door Loverboy. Door middel van potentiaalmetingen werd in een gecontroleerde studie vastgesteld dat auditief opgewekte potentialen in de hersenstam van de synestheet niet afweken van twee niet-synestheten. Volgens de onderzoekers was er tijdens zijn synesthetische gewaarwordingen geen directe link was tussen het auditieve en het visuele modulen als gevolg van neurale miswiring (Rizzo & Eslinger, 1989, p. 784). Ook zij kwamen echter niet verder dan een indirect bewijs dat synesthesie een functie is van het limbische systeem.

Het huidige debat spitst zich toe op de kwestie of synesthesie een activiteit is van het limbisch systeem (ook wel het emotiebrein genoemd) of van de neocortex (waar voornamelijk cognitieve processen zich afspelen) (Van Campen, 1996, Motluk, 1995). Terwijl de modularisten psychofarmaca als een mogelijk geneesmiddel voor de verkeerde bedrading tussen neocorticale modulen beschouwen, zien de unitaristen psychofarmaca als mogelijke `wekkers' van synesthesie als een ingeslapen, fossiele cognitieve functie van het limbisch systeem.

 

Besluit

Het fenomeen synesthesie laat zich farmacologisch en neurologisch moeilijk beheersen. De romantische noch de medische theorieën zijn overtuigend empirisch bevestigd dan wel weerlegd. De romantici hebben niet duidelijk kunnen maken welke werkelijkheidsaspecten geopenbaard worden wanneer onder invloed van drugs de synesthestische deuren van de waarneming geopend worden. De medisch georiënteerde hersenonderzoekers is het niet gelukt de locatie van de veronderstelde hersenafwijking vast te stellen, noch de farmacologische mechanismen achter synesthesie bloot te leggen (zie ook van Campen, 1996). De tegenstelling tussen de romantici en de medische hersenonderzoekers blijkt ondanks de schijnbare voorsprong van de wetenschap nog niet beslecht.

Interessanter is dat er onder medische hersenonderzoekers verkapte romantici blijken te lopen (net zo goed als er onder de romantici verkapte medisch denkenden zoals Gautier liepen). De romantisch georiënteerde unitaristen onder de neuropsychologen (Cytowic, Rizzo & Eslinger, Maurer) lijken de gedrogeerde deuren van de waarneming weer op een kier te willen zetten, nadat de modularisten de deuren hard dicht getrokken hadden om er een interne zaak van te maken: synesthesie is een organische stoornis onder de hersenpan. De modularisten onderscheiden zich het duidelijkst van de romantische dichters die de deuren van de waarneming ooit opengooiden onder het motto dat drugs het beperkte wereldbeeld van de vijf zintuigen zouden reinigen.

Volgens Baudelaire was synesthesie een belangrijke deur van de waarneming om de zintuiglijke correspondenties waar te nemen die verwijzen naar aspecten van een bovennatuurlijke werkelijkheid. Volgens De Quincey en Coleridge had ieder mens dit vermogen dat gelegen was in de droomfaculteit. Deze organiseerde zintuiglijke elementen van verschillende oorsprong in zinvolle eenheden (gestalten): visioenen die deuren openden naar nieuwe inzichten.

Volgens farmacologen waren synesthetische gewaarwordingen het gevolg van tijdelijke chemisch verstoringen in het brein. De modularisten (Paulesu, Baron-Cohen e.a.) zochten de oorzaak van de hallucinaties eerder in een combinatie van organische en chemische storingen in de hersenen. De unitaristen (Cytowic, Rizzo, Eslinger, Maurer) zochten aanvankelijk ook naar hersenafwijkingen in het limbisch systeem maar kwamen tot de conclusie dat synesthetische waarnemingen mogelijk een overblijfsel zijn van de ongedifferentieerde waarneming van de pasgeborene of een cognitief fossiel van organismen met een ongedifferentieerde waarneming. Enerzijds behandelen ze synesthesie als een medische pathologie. Anderzijds sluiten ze zich aan bij de romantici wanneer ze synesthesie beschouwen als een natuurlijke functie tijdens vroege fasen in de ontwikkeling.

Het op een kier zetten van de deuren van de waarneming door de unitaristen brengt een fundamenteel probleem aan het licht in het debat over de aard van het zintuiglijke systeem. Hersenonderzoekers hebben zich nooit afgevraagd welke functie de synesthetische waarneming kan hebben. Zoals de auditieve waarneming de functie heeft om geluiden in de fysieke omgeving te horen, zo dienen er logischerwijs fysieke kwaliteiten verondersteld te worden die de synesthetische waarneming kan waarnemen. Zolang men synesthesie beschouwt als een te genezen hersenafwijking is er geen reden om de vraag te stellen of synesthestische waarneming een functie heeft. Het onderzoek naar de organische stoornis krijgt echter steeds meer de trekken van het bekende zoeken van de speld in de hooiberg. Een alternatief voor het eindeloos met behulp van PET scans lichten van de hersenpan is de theoretische vraag te stellen: op welke fysieke kwaliteiten kan de synesthetische waarneming gericht zijn? Een vraag die de romantische dichters in tegenstelling tot de medische hersenonderzoekers wel gesteld hebben.

De unitaristen zullen in hun onderzoek naar de natuurlijke fase van synesthesie (Baron-Cohen, 1996; Maurer, 1993; Cytowic, 1995) bij deze vraag uitkomen. Haar met succes beantwoorden zou een radicale omslag betekenen in het denken over de aard van het zintuiglijke systeem. Nieuwe deuren van de waarneming zouden zich voor wetenschappelijk onderzoek openen. De inname van enige geestverruimende middelen zou hier misschien nog goede diensten kunnen bewijzen.

 

Literatuur

Abrams, M.H. (1971) The milk of paradise: The effect of opium visions on the works of DeQuincey, Crabbe, Francis Thompson, and Coleridge. New York: Octagon Books.

Baron-Cohen, S., Harrison, J., Goldstein, L.H. & Wyke, M. (1993) Coloured speech perception: Is synaesthesia what happens when modularity breaks down? Perception, 22, 419-426.

Baron-Cohen, S., Wyke, M.A. & Binnie, C. (1987). Hearing words and seeing colours: An experimental investigation of a case of synaesthesia. Perception, 16, 761-767.

Baron-Cohen, S. (1996) Is there a normal phase of synaesthesia in development? Psyche (electronic journal),

Barondes, S.H. (1993) Molecules and mental illness. New York: Scientific American Library.

Baudelaire, C. (1857). Fleurs du mal. Parijs: Calman-Levy.

Baudelaire, C. (1860). Les paradis artificiels. Parijs: Galimard, 1972.

Berge, J. ten (1995). Delacroix, Baudelaire en de hasjiesjclub. Jong Holland, 3, 22-30.

Berge, J. ten (1996). Onder invloed? Onderzoekingen naar de gedrogeerde creativiteit. Kunstlicht, 16(3-4), 41-51.

Blake, W. (1790) The marriage of heaven and hell. In: The complete works of William Blake. Hertfordshire: Wordsworth Editions, 1994, 178-189.

Campen, C. van (1996) De verwarring der zintuigen: Artistieke en psychologische experimenten met synesthesie. Psychologie & Maatschappij, 20, 10-26.

Campen, C. van (1993) Denken over direct waarneembare gehelen: Achttiende-eeuwse wortels van de gestaltpsychologie en de ecologische psychologie. Psychologie & Maatschappij, 1993, 17, 2-16.

Claes, P. (1984) Synesthesie. In: Moderne encyclopedie van de wereldliteratuur. Weesp: De Haan, deel. 9, 207.

Coleridge, S.T. (1847) Biographia literaria. Londen, 1967.

Cytowic, R.E. (1989). Synesthesia: A union of the senses. New York etc.: Springer Publ. Co.

Cytowic, R.E. (1993). The man who tasted shapes. New York: Putnam.

Cytowic, R.E. (1995). Synesthesia, phenomenology & neuropsychology: A review of current knowledge. Psyche (electronic journal),

De Quincey, Th. (1821). Confessions of an English opium eater. Londen: Penguin.

Dunning, A.J. (1995). Opium: een oude geschiedenis. Nederlands Tijdschrift voor de Geneeskunde, 139, 2629-2632.

Fodor, J.A. (1984). The modularity of mind. Cambridge Mass.: MIT Press.

Gautier, Th. (1846). Le hachich. La Presse, 10 juli. Herdrukt in: C. Baudelaire, Les paradis artificiels. Parijs: Gallimard, 1972.

Gregory, R.L. (1988). Journey to unconsciousness with ketamine. In: Odd perceptions Londen: Routledge.

Hayter (1968) Opium and the romantic imagination. Berkeley: Un. of California Press.

Hornbostel, E.M. (1927). Die Einheit der Sinne. Melos, Zeitschrift für Musik, 4, 290-297.

Huxley, A. (1954) The doors of perception. Londen: Chatto & Windus.

Klüver, H. (1966). Mescal and mechanisms of hallucinations. Chicago: University of Chicago Press.

Mahling, F. (1926). Das Problem der `audition colorée': Eine historisch-kritische Untersuchung. Archiv für die gesamte Psychologie, 57, 165-301.

Marks, L.E. (1978) The unity of the senses: Interrelations among the modalities. New York: Academic Press.

Maurer, D. (1993) Neonatal synesthesia: Implications for the processing of speech and faces. In: B. de Boysson-Bardies, S. de Schonen, P. Jusczyk, P. McNeilage & J. Morton (Eds.) Developmental neurocognition: speech and face processing in the first year of life. Dordrecht: Kluer, 1993.

McKane, J. & Hughes, A. (1988) Synaesthesia and major affective disorder. Acta Psychiatrica Scandinavica, 77, 493-494.

McKellar, L. (1957) Imagination and thinking. New York: Basic Books.

Moreau, J. (1845). Du hachisch et de l'aniénation mentale. Parijs: Esquirol.

Motluk, A. (1994). The sweet smell of purple. New Scientist, 13 August, 33-37.

Paulesu, E., Harrison, J., Baron-Cohen, S., Watson, J.D.G., Goldstein, L., Heather, J., Frackowiak, R.S.J., & Frith, C.D. (1995) The physiology of coloured hearing: A PET activation study of colour-word synaesthesia. Brain, 118, 661-676.

Hillman, M.M. (1984) Geneeskundig woordenboek. Utrecht: Bohn, Scheltema & Holkema.

Rizzo, M. & Eslinger, P.J. (1989) Colored hearing synesthesia: An investigation of neural factors. Neurology, 39, 781-784.

Siegel, R.K. (1989). Intoxication: Life in pursuit of artificial paradise. New York: Dutton.

Siegel, R.K. & Jarvik, M.E. (1975) Drug-induced hallucinations in animal and man. In: Siegel, R.K. & West, L.J. Hallucinations, behavior, experience and theory. New York: Wiley & Sons, 81-162.

Siegel, R.K. & West, L.J. (1975) Hallucinations, behavior, experience and theory. New York: Wiley & Sons.